Ooit – een half mensenleven geleden – woonde ik in een klooster. Een kleine ‘communiteit’, zoals zo’n leefgemeenschap in klooster-termen wordt genoemd. Het was een bijzonder huis, want we woonden er als communiteit niet alleen in. We hadden altijd wel één of zelfs meer vluchtelingenfamilies in huis wonen. Tegenwoordig woon ik niet meer in een klooster maar wel in een pastorie – een domineeswoning, zeg maar. Ook hierin woon ik niet alleen, maar heb ik een vluchtelingenfamilie en een student in huis wonen. Ik heb gemerkt dat dit toch anders is dan wanneer je dit als communiteit doet. Als er nu iets is dat opgelost moet worden – of dat nu iets huishoudelijks is of iets tussen huisgenoten – komt het als regel op mij neer om het op te lossen. Ik heb geen communiteitsgenoten om het mee te overleggen bijvoorbeeld, want ik heb geen communiteit meer. Of het nu hierdoor is of al langer onderhuids borrelt, weet ik niet precies – maar ik merk dat ik dat samen-zijn als communiteit, als gemeenschap, steeds meer mis.
Als mensen zijn we op gemeenschap ingesteld. Het is niet voor niets dat eenzaamheid tegenwoordig als één van de grootste maatschappelijke problemen wordt gezien. Dat heeft alles te maken met de manier waarop de samenleving in ons deel van de wereld is ingericht. Vooral als het om werk gaat. Als je werk kunt krijgen dat een paar honderd kilometer weg ligt van de plek waar je altijd hebt gewoond, wordt van je verwacht dat je ook die paar honderd kilometer gaat verhuizen. Enfin, ik ben daar zelf een voorbeeld van, als arbeidsmigrant in België. Dat betekent dat allerlei verbanden uit elkaar getrokken worden. Tegelijk wordt er wel steeds meer van ons verwacht dat we bijvoorbeeld gaan zorgen voor familieleden die niet meer zo goed voor zichzelf kunnen zorgen. Want de instellingen waar deze familieleden voorheen terecht zouden kunnen, daar wordt steeds meer op bezuinigd. Maar hoe doe je dat als je vanwege je werk een paar honderd kilometer van die familieleden vandaan bent komen wonen? De afbraak van wat vroeger de ‘verzorgingsstaat’ was zorgt voor de nodige tegenstrijdigheden. En hoe dan ook zorgt die ontworteling, waar onze samenleving ons toe aanmoedigt, voor steeds meer eenzaamheid.
Terwijl het soms zo eenvoudig kan zijn. Als ik kijk naar het kleine clubje ‘stamgasten’ van onze zaterdagmiddag-huiskamer: daar is voor mijn gevoel echt iets van gemeenschap aan het ontstaan. Als één van de gasten laat is ’s middags, wordt de rest onrustig. Er zal toch niets met hem of haar gebeurd zijn? En als zij of hij dan toch komt opdagen, gaat er een zucht van verlichting door het gezelschap.
Ik hoop dat we inderdaad voor elkaar die gemeenschap kunnen zijn. Voor de mensen die nu zo trouw komen én voor mensen die nieuw binnen komen. Want echte gemeenschap, dat betekent ook openheid naar nieuwe mensen met hun eigen verhaal en hun eigen bijdrage. Nieuwe mensen die evenzeer nood hebben aan gemeenschap.