Op Goede Vrijdag staat, zoals ieder jaar. in mijn woonst de Matthäus-Passion zo’n beetje de hele dag op. Het is en blijft een meesterwerk – maar al die dichterlijke schoonheid brengt zo haar eigen valkuilen met zich mee. “Komm, süsses Kreuz”, laat Bach erin zingen als de kruisweg naar Golgotha begint. Het enige probleem: er is niets “zoets” aan het kruis. De protestantse theoloog Oepke Noordmans noemde het “het lelijke kruis”, en voor Paulus is het kruis een schande, waar hij aanstoot aan neemt. Dat komt er dichter bij. Want het kruis is een verschrikkelijk marteltuig. Aan het kruis geslagen worden is een afschuwelijke manier om vermoord te worden.
Waarom liet God Jezus zó lijden? Het is een vraag waar christenen al 2000 jaar mee worstelen. Had dat niet anders gekund?
Nee. Het had niet anders gekund. Als we de gelovige intuïtie serieus nemen die zegt dat God zelf mens werd in Jezus van Nazareth, dan had het niet anders gekund.
Dat klinkt heel cru; laat me daarom proberen om uit te leggen wat ik hiermee bedoel.
Ik heb al jarenlang zitten steggelen met die lastige vraag van één God in drie personen: Vader, Zoon en Heilige Geest. Die verhipte Drieëenheid. Ik ben daar trouwens lang niet de enige mee. En nog steeds snap ik er helemaal niets van. Maar dit geloof ik inmiddels wél: in Jezus, die ‘Christus’ genoemd wordt, hebben we met God zélf van doen. Hoe of wat, daar zijn hele generaties dogma’s over ontstaan met kerkscheuringen en nog erger als gevolg. Ik kan zelf alleen zeggen: hoe het zit met die menswording van God in Jezus Christus, dat is een mysterie. Ik zeg dat niet om me er vanaf te maken, zo van: het is een mysterie en dus hoef ik me daar verder niet meer over uit te laten (lekker makkelijk en veilig). Ik meen het voor de volle honderd procent. Het is een mysterie, dat wil zeggen: ik kan er met mijn mensenverstand niet bij, en tóch geloof ik vast dat het waar is. Voor de oude kerkvaders was het een zaak van het allerhoogste belang, waarbij ieder woord op een goudschaaltje gewogen moest worden; nu, zoveel eeuwen later, kan ik zelf alleen maar zwijgen voor het aangezicht van dit mysterie.
Hoe dan ook, de crux van dit mysterie blijft: God zélf werd mens, met alles wat daarbij hoort. Maar dat betekent dan ook, dat het God zélf was die daar aan het kruis hing. God zélf heeft geleden en is gestorven. Ik ben niet de eerste die dit zo heeft bedacht. De Duitse theoloog Jürgen Moltmann schreef al over ‘Der gekreuzigte Gott’, en hij deed dat in navolging van de grote kerkhervormer Maarten Luther. Dit is om twee redenen een belangrijk inzicht. Ten eerste: wie God belijdt als Vader, Zoon en Geest, die zal de moed moeten opbrengen om te erkennen dat de Zoon – die aan het kruis hing – voluit God is. Ten tweede: als Jezus Christus niet voluit God was, dan zou het een wrede God zijn, die een mens zó laat lijden maar zelf buiten schot blijft. Dat is niet te rijmen met een ander cruciaal inzicht uit de christelijke traditie: dat God liefde is.
Maar waarom? Waarom moest het zó gebeuren? Voor een antwoord doe ik toch weer een beroep op het meesterwerk van Bach. Het antwoord dat in de Matthäus-Passion wordt gegeven is: uit liefde. “Aus Liebe will mein Heiland sterben.” Dat rijmt met wat ik zojuist schreef: dat God liefde is. Maar wat is dat dan voor liefde, waaruit Christus – dat is: God zelf – leed en stierf?
Een begin van een antwoord kan ik misschien wel geven. Ik geloof er vast in dat God, in zijn liefde voor ons mensen, zelfs zóver is gegaan dat hij zelf mens werd, om ons zondige – dat is: onvolmaakte, gebroken – bestaan helemaal te delen. Tot het lijden en de dood aan toe. Het kruis is de uiterste consequentie van God’s solidariteit met ons gebroken bestaan. In het kruis deelt God, zonder enige reserve, het lot van hen die lijden. Hij wordt één van hen die onschuldig veroordeeld worden tot het sterven van een marteldood. Bedenk daarbij dat het kruis destijds bij uitstek het middel was om opstandelingen en slaven te executeren. In het kruis gaat God ook aan hún kant staan: aan de kant van mensen die opstaan tegen machten die ont-menselijken, en van mensen van wie de menselijkheid ontkend wordt. Tegelijk laat God in de aanloop naar het kruis zien hoe wij om moeten gaan met het geweld van de machtigen. Jezus wilde zelfs niet dat zijn leerlingen hem gewapenderhand zouden verdedigen toen hij gearresteerd werd om uiteindelijk ter dood veroordeeld te worden. Tot het bittere einde toe heeft Jezus uit liefde willen leven. Ook – of juist – als dat betekende: liever onschuldig veroordeeld worden tot een marteldood, dan zelf met geweld terug te slaan. De solidariteit van God met ons mensen is tegelijk een dringend appèl op ons. In Jezus heeft hij ons laten zien wat het betekent om, te midden van de gebrokenheid van ons bestaan, uit liefde te leven.
Dit is, denk ik, in essentie wat we ieder jaar weer met Goede Vrijdag gedenken. De uiterste solidariteit van God met onschuldig lijdende mensen, met opstandelingen tegen de macht van de dood, met mensen die tot niet-mens gemaakt zijn. Als mens heeft Jezus Christus, in wie God zélf mens werd, hun lot gedeeld tot het bittere einde. Maar omdat God nog altijd God is – onze Schepper en Bevrijder, van wie het Oude Testament in alle toonaarden getuigt – kón de dood, het geweld van de machten en de ontmenselijking niet het laatste woord hebben. Pasen is ondenkbaar zonder Goede Vrijdag. Maar vanuit het mysterie van de liefde van God voor ons, onvolmaakte mensen, is het omgekeerde evenzeer waar: Goede Vrijdag is ondenkbaar zonder Pasen.