Op zondag 8 oktober werd ik in een volle Sint-Niklaaskerk bevestigd als stadspredikant voor Gent. Mijn preek, die ik omwille van de leesbaarheid een beetje heb bewerkt en ingekort, is hieronder te lezen.
“Dan zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers, en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal meer het zwaard trekken tegen een ander volk, geen mens zal nog de wapens leren hanteren. Ieder zal zitten onder zijn wijnrank en onder zijn vijgenboom, door niemand opgeschrikt” (Micha 4:3-4)
Al bijna een jaar ben ik nu aan het werk in deze prachtige stad met haar mooie mensen. Met haar armoede en ellende ook, want daar hebben de bewoners van Gent een ruime portie van ontvangen. Maar ook: een stad waar veel gebeurt, veel ondernomen wordt. Waar mensen zich niet laten kisten door armoede of slechte woonomstandigheden of zelfs helemaal geen dak boven je hoofd. Temidden van die mooie mensen mag ik mijn werk doen, als stadspredikant en straatpastor. Temidden van die mooie mensen mag ik proberen om een beetje in het leven te staan zoals Jezus dat deed.
Wat we gehoord hebben in de lezing uit de Schrift, dat is een visioen. Daar staat de Bijbel vol mee: met dromen en met visioenen. Visioenen in de betekenis van: beelden van hoe de wereld bedoeld is. Daar zou ‘t heen moeten gaan met de wereld. En dat wordt dan vaak gebracht, niet als “daar zou ‘t heen moeten gaan” maar als “daar gaat het heen.” En zoiets gebeurt er in die Schriftlezing. Het is een visioen van Micha, één van de profeten van het oude Israël. Nou moet je weten: een profeet, dat wordt wel eens begrepen als iemand die de toekomst voorspelt. Maar in het oude Israël, en daar was die profeet Micha actief, die leefde in het Midden-Oosten van 2500 jaar geleden – daar was een profeet niet zozeer iemand die de toekomst voorspelde. Maar het was wél in de tijd dat Israël nog koningen had, toen waren de profeten de mensen die de koningen de waarheid zeiden. Die de koningen lieten weten: zoals jij koning bent, dat is niet zoals God het bedoeld heeft. De profeten waren in het oude Israël mensen die namens God spraken tot de mensen die de macht hadden. Maar daarnaast gaven ze ook, ja, visioenen weer. Om mensen die in de knel zaten, moed in te spreken. En één daarvan is het verhaal dat we vandaag hebben gehoord. Over het laatste van de tijden, waarin mensen hun zwaarden zullen omsmeden tot ploegijzers. Een ploegijzer, dat was in die tijd een noodzakelijk gereedschap om het land te bewerken, zodat het voedsel kon voortbrengen. Dus het gaat om het omsmeden van wapens om te doden tot gereedschappen om leven mogelijk te maken. En dat is natuurlijk een prachtig beeld. Maar ik kan me heel goed voorstellen dat je dan zegt van: nou, ik moet het nog zien gebeuren. En dat is begrijpelijk. Want als we om ons heen kijken, zien we dat niet gebeuren.
Betekent dat nou dat zo’n visioen helemaal waardeloos is? Want het gebeurt niet, het is nooit gebeurd, het zal nooit gebeuren. Misschien is dat ook wel waar, dat het nooit zal gebeuren. Maar ik ben zo gek om te denken, dat zo’n visioen tóch verschil uitmaakt. Ik denk: het maakt verschil of je zo’n visioen voor ogen hebt. Een visioen van: zo is het bedoeld, zo zou het moeten zijn. Dat we onze wapens neerleggen. Dat we daar wat nuttigs van maken, iets dat leven brengt in plaats van dood. Als je zo’n visioen voor ogen hebt, van “zo zou het moeten zijn”: ik geloof er zelf vast in dat ‘t verschil maakt. Dat je dan anders in het leven staat. Anders in het leven dan als je denkt: “de wereld is een kwaaie plaats en dat zal nooit veranderen”. Ik denk dat, wie een visioen voor ogen heeft van mensen die in vrede leven, die geen strijd meer met elkaar voeren op welke manier dan ook, van mensen die eindelijk tot hun recht komen – iemand die dát visioen voor ogen houdt, zal er misschien ook wel naar willen gaan leven. Die zal zó willen leven dat er in haar of zijn leven recht gedaan wordt, dat er goed met elkaar samengeleefd wordt. Dát is ook mijn visioen, mijn droom zo je wilt, voor deze stad, voor Gent. Dat deze stad een plaats mag worden waar iedereen welgekomen is. Waar iedereen een goed dak vindt boven haar of zijn hoofd. Waar voor iedereen een waardig leven mogelijk is. Waar je ook vandaan komt. Wat ook je voorgeschiedenis is. Vanuit dat visioen wil ik mijn werk doen, wil ik de stad en haar mensen dienen.
Maar met al die visioenen is de werkelijkheid nog al te vaak hard. Want er wordt, zo lijkt het zo vaak, meer met zwaarden gezwaaid dan dat er ploegijzers de grond in gaan om leven mogelijk te maken. In de wereld die wij kennen – ook in deze stad, waar ik mijn werk mag doen – daar lijkt het denk ik wel een hopeloze zaak. Een visioen van vrede en recht, van vrijheid en menselijkheid? Het is zo ver weg, het lijkt zo onmogelijk. En tóch. Dat is die eeuwige stem vanuit de Bijbel, en misschien ook wel van de Heilige Geest: en tóch. Die stem die steeds weer spreekt tegen onze harde werkelijkheid in, die spreekt van vertrouwen, van hoop, van liefde, van een God die trouw is en die altijd bij ons is. Die stem die spreekt over Jezus, een mens in wie God zelf mens werd en alles deelde wat menselijk is. Ook het kwaad, ook de dood. Die God, die zelf mens wilde worden en heel ons leven en onze dood wil delen: dát is de God over wie gesproken wordt in die dromen en visioenen in de Bijbel. Dát is de God die wij ‘Onze Vader’ mogen noemen. Om in die God te geloven: dat lijkt al even onrealistisch als dat visioen van die zwaarden en ploegijzers. Wie heeft God ooit gezien? En tóch: geloven in die God, geloven in Zijn nabijheid, in Zijn trouw: dat maakt verschil. Want dit is dezelfde God die roept om recht voor die mensen aan wie onrecht aangedaan wordt. Dit is dezelfde God die mensen uit slavernij bevrijdde, die water uit een rots liet stromen, diezelfde God op wie mensen al eeuwenlang vertrouwen. De God die ons oneindig liefheeft. De God die ons, door Jezus, de weg wijst naar leven dat werkelijk leven is. Wie op deze God vertrouwt, die kan niet langer geloven dat die harde werkelijkheid niet te veranderen is. Het geloof in deze God, de God van Jezus en de God van Micha, dat geloof sluit ieder cynisme uit. Niet omdat wij geloven dat God dan wel even alles in orde zal maken. Maar wel omdat zo’n geloof, een geloof in dat visioen, een geloof dat we ooit onze zwaarden zullen omsmeden tot ploegijzers – dat geloof maakt ons tot andere mensen. Die anders in het leven staan, anders in de wereld staan.
En die God – de God van Jezus en van Micha – die kunnen we ontmoeten. In iedere mens die zijn of haar hart opent voor een ander mens. In iedere mens die zich niet neerlegt bij de wereld, zoals die ‘nu eenmaal’ is. Maar die het aandurft om uit liefde te leven. Liefde voor mensen, liefde voor de aarde. Die het aandurft om te geloven in die Bijbelse visioenen, van zwaarden die worden omgesmeed tot ploegijzers en van machtigen die van hun tronen gesmeten worden. Zo kunnen wij God in elkaar ontmoeten. Zo ontmoet ik hem soms ook in de stad, op straat. In mensen die ondanks al hun ellende levensmoed blijven houden en met die levensmoed weer anderen uit de put trekken. Maar wij kunnen God ook ontmoeten in de stilte, in Zijn woord in de Bijbel, in ieder moment waarop de zon doorbreekt – soms heel letterlijk – in ieder moment dat ons leven in een ander licht komt te staan.
Laten we het wagen, om te geloven in zo’n onrealistisch visioen. Van zwaarden die worden omgesmeed tot ploegijzers, van mensen die eindelijk rust en vrede vinden onder wijnrank en vijgenboom. Vandaag ben ik bevestigd in mijn opdracht om deze stad en haar mensen te dienen. Ik wil dat doen in de voetstappen van Jezus en van de profeten. Ik wil dat ook doen met een visioen voor ogen. Het visioen van zwaarden omgesmeed tot ploegijzers. Het visioen van mensen in de knel, die eindelijk tot hun recht komen. Het visioen, ook nog, van de stad van God, waar iedereen welkom is en waar het leven goed is voor iedereen.