Nu in België – zoals op zoveel plaatsen – de verkiezingen naderen, wil ik nog een keer stilstaan bij de rol van de taal die we gebruiken. Of dat nu is in verkiezingspropaganda of in gesprekken in het dagelijks verkeer. Bijvoorbeeld de taal over migratie en migranten, maar – dat ligt nóg iets dichter bij mijn dagelijks werk – de taal die we gebruiken als we het hebben over mensen aan de onderkant van de samenleving (dat is overigens ook vaak de plaats waar je migranten aantreft, maar dat is een ander verhaal). Of dat nu mensen zijn die op straat leven, mensen uit ‘achterstandsbuurten’, of bijvoorbeeld mensen in de gevangenis.
Als pastor ligt de focus van mijn werk vaak bij individuen, bij het opbouwen van relaties, in het bevestigen van individuele mensen in hun waardigheid. Want straatbewoners (ik houd niet zo van de term ‘dak- en thuislozen’ – taal doet ertoe) worden al te vaak gezien als ‘oud vuil’ – zoals een straatbewoner ooit tegen me zei in de tijd dat ik nog in Utrecht werkte, jaren vóórdat ik naar België kwam. Sta daar maar eens bij stil: wat doet het met je als je niet meer als mens wordt gezien maar als ‘oud vuil’? Als er zó over je gesproken wordt? En deze straatbewoner zei dat 25 jaar geleden. Ik heb geen illusies: sindsdien is de situatie niet beter geworden, ze is alleen maar slechter geworden. Ik heb dan wel met individuen te maken, maar in het dagelijks verkeer en al helemaal op de zogenaamde ‘sociale’ media wordt er al te vaak over kwetsbare mensen – en dat is breder dan alleen straatbewoners! – in stereotypen gesproken, worden mensen op één hoop gegooid, worden groepen mensen tegen elkaar afgezet. Terwijl ik als straatpastor – en trouwens ook als gevangenisaalmoezenier – te maken heb met ieders individuele verhaal, met alle nuances van dien.
Hoe hou je ‘t vol om goede, hoopvolle woorden te blijven spreken onder zulke ontmoedigende omstandigheden? Voor mij is juist het gegeven dat ik relaties opgebouwd heb met straatbewoners een belangrijke bron. Als je met iemand een relatie opgebouwd heb, laat je haar niet in de steek – zo zitten wij mensen Godzijdank nog steeds in elkaar. En dan is er het gegeven dat ik straatpastor ben, uitgezonden door de kerk – maar in de allereerste plaats zelf een gelovige. Als Jezus ervoor koos om juist om te gaan met het ‘oud vuil’ van de samenleving van zijn tijd, en deze mensen moed insprak en hoop gaf, en iedereen die het maar wou horen vertelde dat ze kostbaar zijn in Gods ogen – dan kan ik alleen maar volgen. En proberen om een werkelijk verschil te maken, in mijn daden en ook – daarmee kom ik terug op het punt van de taal – in de manier waarop ik over maar vooral ook met straatbewoners praat. En dat doen in de hoop dat – God weet wanneer – de machtigen van hun tronen worden gesmeten en dat er recht zal worden gedaan aan mensen die nu nog gezien worden als ‘oud vuil’, onbetekenend en zonder waarde. Want zij zijn kostbaar in Gods ogen.