Hij is een trouwe bezoeker van de kerkdiensten in de gevangenis: William, klein maar dapper. En tussendoor zie ik hem ook regelmatig. Maar afgelopen week was hij in de war, hoor ik van één van de ‘cheffen’ (zoals de cipiers genoemd worden). Nu wilde ik hem die dag toch al opzoeken, dus doe ik dat maar meteen. Er valt nog steeds een goed gesprek met hem te voeren, al kan hij soms niet op woorden komen. Dus helemaal in orde is hij bepaald niet. Hij komt ook erg mat over, terwijl er normaal gesproken toch wel af en toe een lachje af zou kunnen of zelfs een uit-volle-borst lach. “Zeg William, ik hoorde van de chef dat ’t niet zo goed met je gaat”, zeg ik tenslotte. Hij wordt prompt wat achterdochtig. “Ben je daarom gekomen?” vraagt hij. Ik schud mijn hoofd. “Nee, ik wilde je toch al gaan opzoeken. Ik was anders ook gekomen”. Ik haal het papiertje uit mijn zak waar de namen op staan van mannen die ik die middag wilde bezoeken. “Kijk maar, je stond er al op”. En dan gebeurt er een klein wonder. Zijn gezicht licht helemaal op en er breekt een glimlach door. Even is hij weer de oude William.
Later die middag zoek ik ook nog Stefaan op. Een jonge gast, die nou niet bepaald een mooie jeugd achter de rug heeft – ik heb zijn verhaal al een paar keer gehoord. Hij verveelt zich dood en zit eigenlijk voornamelijk te wachten tot hij naar een medium-security psychiatrische inrichting kan gaan. Maar de wachtlijsten zijn lang, erg lang. We praten een hele tijd, dat wil zeggen: het grootste deel van de tijd praat hij. Over de moeite die hij moet doen om af en toe contact met zijn vriendin te hebben, over de problemen met zijn ouders. Maar vooral over de uitzichtloosheid. Stefaan concludeert: “ik doe er niet toe, voor niemand”. Het gaat me door de ziel. Ik zeg ‘m: “Stefaan, voor wat ’t waard is: voor mij doe je ertoe”. Hij breekt in tranen uit.
Niet echt twee ontmoetingen om vrolijk van te worden, en toch ga ik vreemd genoeg met een blij gevoel naar huis. In ieder geval hebben deze twee mannen – ieder in hun eigen situatie – vanmiddag het gevoel gehad dát ze ertoe doen. Dat ze de moeite waard zijn om aandacht te krijgen, of ze nou slecht in hun vel steken of goed. Dat ze gezien en gehoord worden.
Pastoraat is een mooi vak. Niet altijd makkelijk, maar wél mooi. En misschien nog wel het mooist op moeilijke momenten.