Eind maart was ik op het Belmundo Festival hier in Gent, een links politiek festival met activisten, anarchisten en meer van dat soort volk – waar ik me al sinds jaar en dag prima onder thuis voel, overigens. In het bijzonder was ik daar voor een ontmoeting met de mensen van ‘La voix des sans-papiers’ (‘De stem der ongedocumenteerden’) uit Brussel, een zelforganisatie van ongedocumenteerde bewoners van de hoofdstad. Zij hebben enkele leegstaande gebouwen in de stad gekraakt om aan huisvesting voor ‘sans-papiers’ te komen én als politiek statement. Het samen-leven in die huizen is strak georganiseerd: iedereen draagt bij aan een goed verloop van het huishouden én iedereen is verplicht om deel te nemen aan politieke manifestaties die door ‘La voix des sans-papiers’ georganiseerd worden. Een indrukwekkend staaltje zelforganisatie!
Waar zo’n ontmoeting me wel weer eens met de neus op drukte, is hoe bevoorrecht ik zelf ben. Ik woon in een land waar men (een vorm van) mijn eigen moedertaal spreekt en waar ik een ID-kaart van bezit, en daar bovenop ook nog eens een Nederlands paspoort. Ik heb werk, en voor m’n gevoel ook nog zinvol werk. Ik heb een prima dak boven m’n hoofd. Ik hoef niet voortdurend mijn bestaan in dit land te verdedigen. Oké, ik mag dan wel een goed stel hersens hebben, maar ik heb óók de kansen gekregen om die hersens in te zetten. En ook de warmte, de nuchterheid en de humor waarmee ik ben opgegroeid, zijn voor lang niet iedereen evident. Ik heb dan wel veel te maken met mensen die veel minder bevoorrecht zijn, maar dat verandert niets aan het feit dat ik al die dingen wél heb die zij vaak niet hebben.
Die bevoorrechte positie zorgt van tijd tot tijd voor een ongemakkelijk gevoel. Als ik op dinsdagmiddag aan het eind van de voetbaltraining van de Gantoise Plantrekkers op de fiets stap en m’n teamgenoten gedag zeg, dan ben ik op weg naar dat dak boven mijn hoofd dat een groot deel van hen níet heeft. Ik ben nu ook al twee ochtenden aanwezig geweest in De Fontein, het inloophuis voor dak- en thuislozen aan het Van Beverenplein. Je kunt dat met een duur woord ‘pastorale permanentie’ noemen, maar het is natuurlijk gewoon om er te zijn voor wie zijn of haar verhaal kwijt wil. Als ik de gasten daar ontmoet, dan ben ik me er donders goed van bewust dat ik een eigen douche heb en een eigen wasmachine – ik hoef niet in het ‘babbelkot’ rond te hangen tot er een douche vrij is of tot mijn was klaar is, zoals zij wel moeten. En ja, dat voelt soms verhipte ongemakkelijk.
Dat is een spanning die – vermoed ik – een deel is van mijn werk, en van het werk van iedereen die actief is aan de rafelrand van de samenleving. Ik moet er mee leren leven. Maar ik mag hopen dat ik me er toch ongemakkelijk over zal blijven voelen. Want één ding blijft als een paal boven water overeind staan: die verdeling in bevoorrechten en niet-bevoorrechten is niet zoals onze wereld zou moeten zijn. Zolang dat blijft bestaan, zijn we nog een aardig eind verwijderd van het Koninkrijk van God: daar waar brood en liefde is, genoeg voor allen. Laat het dus maar heel ongemakkelijk blijven, die bevoorrechte positie van mij.
One Response to Ongemakkelijk voorrecht