Er zijn – volgens de laatste telling – zo’n 2500 mensen zonder stabiele woonsituatie in Gent. Die slapen lang niet allemaal op straat. Er zijn er heel wat bij die ergens een caravan hebben staan, in hun auto slapen, of nu eens bij de één en dan weer bij de ander logeren. Maar toch, ze hebben één ding gemeenschappelijk: geen dak boven hun hoofd dat zij ook echt hún dak kunnen noemen. Van die 2500 ken ik er hoogstwaarschijnlijk meer dan dat de gemiddelde Gentenaar ze kent. Maar toch, als ik er 50 van die 2500 bij naam ken is het al veel. Het is duidelijk: één straatpastor in Gent gaat niet het probleem van de dakloosheid in onze stad oplossen. Nu staat dat gelukkig ook niet in mijn functie-omschrijving. Daarnaast is pastoraat – denk ik – vanuit haar eigen aard een kleinschalige onderneming. Het gaat nooit om indrukwekkende aantallen, zeker niet in verhouding tot het geheel.
Waar gaat het dan wel om? Als ik zo eens kijk naar de verschillende dingen die ik doe – de rondjes op straat, de huiskamer op zaterdagmiddag, de kersverse koffiebakfiets waar we deze week mee begonnen zijn, af en toe bij de Fontein – dan gaat het mij vooral veel om ontmoeting. Ontmoeting met heel concrete mensen, ieder met een heel eigen verhaal, ieder met haar of zijn eigen-aardigheden (plezant of niet). Ontmoeting met mensen die al te vaak niet als mens worden gezien, maar als overlast-gever, als bedelaar, als verslaafde, als bederver van het stadsbeeld – ik noem maar een paar dwarsstraten. Mensen die allemaal op enig moment in hun leven beschadigd en gekwetst zijn geraakt, vaak al in hun vroege jeugd. Mensen die zich ook opeens kunnen ontpoppen als dierenliefhebber, als schaaktalent, als trotse moeder van twee kinderen die het allebei tot op heden wél gered hebben – ik noem maar een paar dwarsstraten. En daar kom je toch echt pas achter als je ze werkelijk ontmoet. Dat kost tijd. Dat kost aandacht. En dat alleen al, die tijd en die aandacht, zorgt ervoor dat pastoraat vanuit haar eigen aard een kleinschalige onderneming is.
Het probleem van de dakloosheid in Gent gaan we hier dus niet mee oplossen. Het voornaamste wat ik als straatpastor doe, is die mensen van de straat er af en toe aan herinneren dat ze in de eerste plaats mens zijn, de moeite waard om te leren kennen, de moeite waard om tijd en aandacht aan te schenken. Dat ze in mijn ogen in de eerste plaats kind van God zijn. Dan geef ik direct toe, dat Gods kinderen soms rare peren zijn (in de woorden van Jaap Fischer). Maar ze zijn er niet minder kinderen van God om. En dát kan ik na twee en een half jaar straatpastoraat in Gent intussen uit eigen ervaring volmondig zeggen.